des vrijdags na oculi [= 21-03-1533] aengesien den sprake van den zijsmeest[er] Rutger Clietmack mitten zijnen g Goeijert Luijtgenssz brouwer beznende[?] twee vorten bijers die Jan van Hoernen ingeleijt soude hebben buijten hoer[en] weten ith[em] ende die antwoerde vande[n] brouwer voersz[egde] die sulcx ver sant seggen[de] hij nijet gebroect en had en gemerct oick sulcx nijet gebleken is als recht is soe wesen boecmeester ende scepen des vanden scout van k[eizerlijke] ma[jestei]ts wegen vem[?] aerrt [?] wesende voor recht dat Goeijert voirsz[egd] geobsolveert vrij en[de] quijt sel wesen en[de] blijven van den aenspreeken
des zijsmeijst[er] voirschr[even] |