Wij Johannis Agricola balliu en schout der heerlijkh[ei]t Obdam Allert Claesz Mandam en Sijmon Marcus de Groot schepenen aldaer oirconden en kennen dat voor ons in persone gecompareert ende gekomen is juffr[ouw] Catharina van Davila wed[uwe] de Groot woonagtig binnen de stadt Alkmaar soo voor haar selfs en soo veel des noots is de rato caverende voor haar kinderen de welke in dier qualite verklaarde te hebben verkogt ende mits desen quam te cederen ende transporteren aan elcx die ende ten behove van Jan Bootswoonagtig in de Wogmeer onder Obdam
1/4 part in een cavel lant gelegen in de Wogmeeronder Obdam inde geheele cavel op de caart getekent n[ummer] o D 15 die gedeelte groot 2 morg[en] 25 roed[en] t geheel is belent sijn exell[entie] Obdem ten noorden Jacob P[ieter]sz Groot ten zuijden en dit selve gedeelje dat sij op dato deses eerst |