CXXVIIJ ende onroerende tegenwoordige ende toecomende leggende inden ban van Assendelft ende daer buijten ter werlt egeen uuijtgesondert toorconde soe hebbe ick schout voors[chreven] desen brieff in p[re]sen[tie] van de voorn[oemde] schepenen die desen midts zij zelver geen zeegel en gebruijcken onderteijckent hebben ten versoecke van hem comparanten beseegelt mit mijnen zeegel hier beneeden aengehangen op ten VJen dach in aprillis anno XVc t negentich t merck A van Wouter Claesz
Jan Jansz Peet |