No47 saturdagh den 2e septemb[e]r 1713
compareerde voor mij Elias Agricola openb[aar] not[ari]s bij den e[dele] hove van Hollandt geadmit[eer]t binnen Hoorn residerende present de nagenoemde getuijgen den e[erzame] Claes Jacobsz Rijersz wonaghtigh tot Wadwaij oudt 84 jaren de welke verklaerde ten versoeke van d wel ed[el]e gestrengen heer m[eeste]r Adriaen van Bredehoff heer van Etershem off[icie]r der stede Westwoude com anneris etc[etra] etc[etra] soe waer ende waeraghtigh dat hij dep[utan]t op den 28e der verledene maent augtust[us] 's morgens de klk tussen 7 en 8 uren is geweest en heeft gestaen op de werf van sijn soon Claes Claesz Reijerstot Oosterblokkerdat hij dep[utan]t aldaer staende heeft gesien dat een persoon die geseght wert
van Texel te sijn een ge___ __t te sijn een klercq van de proc[ureu]r J Velthuijs tot Hoornte sijnen een boer voor de herbergh naer malkander sreden dat nae sijn dep[andan]ts gedachten de persoon van texel de meeste aenval deed soekende de boer (nae zijn gedachten) telkens van de Tesselaer afte raken en het geveght te eijndigen dat sij soo al vegtende vermits de boer altoos agteruijt deijnsde sijn gekomen omtrent voor shij soons huijs tot Oosterblokker voor dat de boer doen op de loop gingen soekende den tesselaer te ontvlughten die diestijts af wakker bloede sonder te kunnen seggen of de boer gegrieft is dat hij dep[andan]t ook wel gehoort heeft dat eenen Klomp woonaghtigh tot Hoorn
wiens vader geweest is Lambert Klomp en de gem[el]te tesselaer of klercq vam Velthuijsen de gantsen naght al quessie gesoght hebben daer sij ook week te voren al gedreijg[t] hadden de Winkel tot Oostblokker __ eens te sullen schoonmaken dat hij dep[andan]t ook gesien heeft dat de boer soo dra hij sigh op de vlught begaff nae dat de clerq vooruit gequest was door desele nogh met het mes in de hant wiert naegest en agtervolght waer mede eijndigende gaff voor redene van wetenschap bestaende in sijn eijgen ondervindinge en voorts als in de teit[?] presenterende dit is t noodt nader met eede gestandt te doen aldus gedaen ten bijsen van Pieter Pieters Winter en Jan Jansz Berg als overtaende getuijgen
|