Op huijden den 3e 9ber[=november] des jaars1731 compaereerde voor mij Evard Vlaer not[ari]s etc[etr]a en de getuijgen nabenoemd hier toe versogt Peternel Willem van Wees weduwe en boedelhoudster van Jan Gerritse de Bruijn wonende bij ter Aa onder den geregte van Loenreslooth ter eenre Paulus van Wees haar vader wonende aen de Bild en Nicolaes Gerritse d Bruijn broeder van overledene wonende in den Ouden Rhijn (:sijndede comp[ara]nten mij notaris welbekend) als voogden over Gerrid oud 8 1/2 jaren Hendrikje oud 5 jaren en Willem Gerritse de Bruijn oud 2 jaren naar gelaten
kinderen van den voorn[oemde] Jan Gerritss de Bruijn bijde comp[ara]nte in houwelijk verwekt ter andere sijde te kennen gevende dat gemelte in den jare 1730 onder den voorsz[egde] geregte van Loenreslooth naarlatende tot sijn erfgenamen ab intestato sijne voornoemde drie kinderen en de verklaarden de comparanten nadat alvorens door de boedelhoudster een netten staat en inventaris was geleverd waarbij bleek dat schulden meerder bedroegen dan de effecten inporteerden dat egter de boedelhoudster om redenen bij desen aan hare voorn[oem]de drie kinderen tot haar vaderlijk versterf bij deses was bewijsende ider kind de somma van twaalf guldens twaalf stuijvers
belovende daar en boven de selve kinderen behorelijk opte voeden waar tegens de boedelhoudster in vollen en vrijen eijgendom sal hebben en behouden alle de goederen soo des voorsz[egde] boedels geene uijtgesonderd mits dat de boedelhoudster daar tegens ook tot haren lasten neemt en belooft te voldoen alle de schulden en lasten deses boedels mede geene uijtgesonderd alles onder verband en submissi als na regten aldus gedaan en gepasseert t 162 Utrecht ter presentie van Albertus van Brouk en Piter Smit clerquen als getuijgen |