haar deposan Trijntje Didama wel
Volkert Groen en Marij Nanninghs schijnt soo gemeen met den req[uiran]t te wesen hoe gaat het wel in die huijshoudninge soude er niet wel wat agter schuijlen met Volkert Groen en Marij Nanninghs hebje toen gij bij haar woonden daar van niets gesien of diergelijke woorden in substantie waarop sij Trijntje Didama telkens antwoorde wel neen ik heb nooijt geen oneelijkheijt ofte onkuijsheijt van haar gesien ofte kunnen bemerken maar Marij Nannings heeft er al te veel te seggen de redenen van haar deposanten wetenschap bestaan in haar eijgen voorkominge en dat sij gemelde discousen verscjokdeme elmalen malen met genoemde Trijntje Didama
hebben gevoert ent selve nogh en goede geheijgenisse te hebben te vrede sijnde oversulx desen ten allen tijde nader met eede te sterke gedaan int bij sijn van Matthijs |