| Op huijden den 17en junij a[nn]o 1652 compareerden voor mij Henrick Schaeff not[ari]s etc[etra] ende de ondergess[chreven] getuijgen Cornelis Cornelis Quanten out omt[trent] LIJ jaren ende Pieter Adriaensz Seijlemaker oudt omt[trent] XLI Jaren, beijde binnen landts schippers in het binnen landts schep rs vaerders gilde binnen deser stede. Ende hebben bij ware woorden, in plaetse van eede ten versoecke van Pieter Aldertsz mede binnen landts schip[e] r int voorss[egd] ged[aagde] alhier getuijght, verclaert ende geattesteert. hoe waer is dat op voorleeden saterdach, sij getuijjgen
benevens den req[uiran]t, mitsg[ade]rs Cornelis Adriaensz Hogeboom, Cornelis Albertsz Dirck Theunisz Osseleijer / Eeuwoudt Arentsz ende Dirck Cornelisz Juffer alle mede binnen landts schippers ende beurtluijden op Gendt staende te wercken int ontlossen van het schip van Schip[e]r Jan Henricxsz Raven aldaer bij het selve schip, leggende doen bij ja voor de bergstrandt inde cingel, gekomen is eenen Frans Jansz mede binnen landts schip[e]r ende opentlijck ten aenhooren van meer luijden, tegens hunl[ieden] alle seijde dat sij waren schelmen ende honden, ende bedervers van het voorss[egde] sgelde ende voorts tegens hem req[uiran]t int besonder dat hij een dieff was. Seggen[de], en[de] ghij Pieter
ghij sijt immers een dieff sonder datter ijemandt van hun allen was die hem daer toe reeden off oorsaeck gaff. Presenterende ende bij eede etc[etra] gedaen t Amst[erda]m. ter presentie van Jan Mast ende Pieter Carstens clercq, inwoonders alhier, als get[uigen] hiertoe versocht. Cornelis Cornelijssen Quant Pieter aeriaensz Jan Mast H. Schaef n[otaris] p[ublliek] P Carstensen |